1 Barneys, Bergdorf’s, Bloomingdale’s

==

Vroeger winkelde ik om mezelf te vermijden. Ik winkelde om mezelf vorm te geven. En op een bepaald moment realiseerde ik me dat ik niet langer consumeerde, maar dat ik geconsumeerd werd. Toen ik op de lingerieafdeling van Barneys stond met om me heen rekken vol Cosabella-stringetjes en Ripcosa-topjes in allerlei zoete kleurtjes en me niet kon herinneren hoe ik daar terecht was gekomen, wist ik dat ik in de problemen zat.

Dat was een tijd geleden, zo rond de eeuwwisseling, op een punt waarop mijn leven niet beter had kunnen zijn, maar waarop ik wist dat er iets vreselijk verkeerd was gegaan. Waarom stond ik hier in Barneys als in een roes? Waarom was ik twintig stringetjes aan het kopen?

‘Kan ik u helpen?’ vroeg de verkoopster.

‘Ja, ik wil er graag van elke kleur een.’

Daarna de wandeling naar huis met het vreemde gevoel van niet willen hebben wat ik nu had: twintig Cosabella-strings die in flinterdun vloeipapier waren ingepakt en in een zwarte Barneys-tas waren gestopt.

Ik ging terug naar mijn appartement en gooide de tas achter in de kledingkast waar al andere, ongeopende tassen aan hun lot waren overgelaten.

Mijn leven kon toen niet beter. Ik woonde op Manhattan en werkte als freelancejournalist. Ik was verloofd met een rijke, Europese zakenman en we hadden twee huizen, twee auto’s en een overvloed aan vrienden. Mijn kast hing vol met prachtige spullen om aan te trekken en er waren allerlei gelegenheden waarbij ik ze kon dragen.

Het was eind jaren negentig, het tijdperk van de ‘absurde overvloed’, en iedereen was absurd en overvloedig. Iedereen was aan het shoppen. Dus waarom ik niet? Wat kon er fout zijn aan shoppen? Het leek bijna alsof je dat verplicht was op Manhattan. Net achter mijn voordeur begon het luilekkerland van het shoppen: Tiffany’s, Chanel, Louis Vuitton, Manolo Blahnik, Bulgari, Takashimaya, Bonwit Teller, Prada, Linda Dresner, Emporio Armani, Tod’s, Nike, Burberry’s, en mijn drie favoriete warenhuizen: Barneys, Bergdorf’s en Bloomingdale’s.

Ik zal eerst een beeld schetsen van de ligging van deze winkels, want junkies houden zich altijd bezig met de logistiek. Van mijn favoriete ‘winkelshots’ was Bergdorf’s het dichtstbij: ongeveer zes minuten lopen vanaf de luxe, hoge torenflat waar ik woonde. Barneys was de volgende, ongeveer tien minuten lopen afhankelijk van de route die ik nam. Bloomingdale’s kon als je een beetje doorliep in een kwartier worden bereikt.

Van de drie was Barneys op Madison Avenue mijn favoriet. Barneys was modern, fris en had witte muren. Bij Barneys kreeg je altijd een beetje de indruk dat je aan boord van een ruimteschip stapte. Soms voelde ik daar een duidelijke verandering in de lucht, een subtiele barometrische verandering, die leek plaats te vinden in de smalle entree die van de straat naar de winkel leidde. Daardoor kreeg alles wat bij Barneys werd verkocht een aura van bijzonderheid om zich heen, iets buitenaards. Als ik alleen was en door Barneys liep, hield de buitenwereld op te bestaan.

Ik kon uren als gekluisterd doorbrengen op de schoenenafdeling. De verkoper kende me bij naam. Ik kende hem ook. John verkocht al jarenlang schoenen aan mij. We leerden elkaar kennen toen hij op 17th Street bij Barneys werkte. Zo ver gaat onze relatie terug, misschien zelfs wel tot eind jaren tachtig. Hij was altijd vriendelijk en leek plezier in zijn werk te hebben, maar wat hij eigenlijk echt wilde doen, was koekjes bakken. Ik vertrouwde hem toe dat ik schrijver wilde worden.

Zo gaat dat als je een hoop tijd besteedt aan shoppen: je leert de verkopers kennen en zij jou. Soms leidt dat ertoe dat je met de hand geschreven kaartjes toegestuurd krijgt om je op de hoogte te brengen van het arriveren van de nieuwe collectie of om je uit te nodigen voor een vooruitverkoop. Ook krijg je kerstkaarten van hen.

Bij Bergdorf’s kende ik nooit iemand op de verkoopvloer bij naam. Ik hield ervan om door de winkel te zwerven en niets te zeggen. Ik voelde me daar geïntimideerd en het was enigszins boven mijn stand. Dat was het en dat wist ik. Maar ik deed graag alsof ik geboren en getogen was in Bergdorf’s, dat was een van mijn geheime fantasieën. Het moet iets New Yorks zijn geweest. Ik genoot niet zoveel van het shoppen bij Bergdorf’s als dat ik dat bij Barneys deed, maar Bergdorf’s straalde een zekere superioriteit uit. Zelfs het naar binnen gaan door de zware, vergulde draaideur was als een soort initiatierite. Mijn haar laten knippen en kleuren in de John Barrett Salon op de helverlichte, bovenste verdieping kwam het dichtst in de buurt van ‘het echte werk’: een Bergdorf-blondje zijn.

Maar bij Bloomingdale’s kon ik toegeven aan mijn best verborgen ik. Ik had wat met Bloomingdale’s omdat dat de plek was waar ik shopte met mijn moeder en het was de plek waar ik altijd terug kon komen om me in het verleden te wentelen. Ik besefte dat mijn shopgewoontes al lang geleden waren ontstaan. De herinnering aan shoppen met mijn moeder is een criterium.

Ik winkelde om mezelf te vermijden.

Aan het eind van de twintigste eeuw, toen de millenniumbug roet in het eten dreigde te gooien, toen de internetbubbel groeiende was en snelle jongens op Wall Street roekeloos met geld smeten als een stel cowboys die met getrokken pistolen door de stad raceten, werd ik wakker uit mijn sluimering, mijn winterslaap, mijn ontwijkgedrag.

Wie was ik?

Ik was een vrouw die aan het eind van de twintigste eeuw op Manhattan woonde. Dat hield in dat ik iemand was met een ontwikkeld voorkomen. Alles aan mij was zorgvuldig op elkaar afgestemd. Tips en aanwijzingen werden gedicteerd door modetijdschriften. Ik volgde ze uiterst nauwkeurig op. Mijn regime hield onder meer in Pilates-les, yoga en een combinatieles van krachttraining en bbb. Het resultaat was een lichaam dat strak, energiek, goed gespierd en mooi was. Mijn gezicht was ook gepolijst en glad als een fonkelnieuwe auto; het ving licht en straalde. Dit was het dure voorkomen, het voorkomen van een shopper, omdat shoppen ook een essentieel onderdeel was van deze levensstijl. Als je er niet goed uitzag, namen de verkopers je niet serieus. Het was het geaccepteerde voorkomen, want op elke willekeurige dag, als in New York de zon zijn stralen liet glijden over het netwerk van winkelentrees, waren er honderden vrouwen die er net zo uitzagen als ik, terwijl ze heen en weer draafden met winkeltassen in hun handen.

Als ik terugkijk, realiseer ik me dat ik aan die club moet hebben meegedaan als een slaapwandelaar. Toentertijd had ik geen idee hoe ik daar terecht was gekomen. Ik weet alleen dat ik op een dag wakker werd en mijn kast gevuld was met de juiste kleding, het soort waaraan merkjes van Prada, Armani, Calvin Klein en Jill Sander zaten, en de juiste schoenen met dodelijke hakken. Het soort schoenen dat ervoor zorgde dat mijn benen er precies goed uitzagen, net alsof het een goocheltruc was. (Het draaide allemaal om illusie.)

In mijn badkamerkastje stonden de juiste crèmes: Laszlo-nachtcrème, Crème de la Mer, vochtinbrengende crème, Clinique-zeep, vitamine C-verjongingsgel, witte-tandentandpasta en de aminozuren met vreemde namen.

Op een dag werd ik wakker met het besef dat ik al deze spullen voor een geaccepteerd voorkomen alleen maar had verkregen doordat ik ervoor had geshopt. Daarom moet ik hebben geshopt, heel erg lang geshopt, lang genoeg om alles te verwerven waar ik door werd omringd.

Dus dat is hoe ik op een geweldig zonnige dinsdagmiddag mezelf bij Barneys bevond en me niet kon herinneren hoe ik daar gekomen was. Waar ik had moeten zijn was thuis om een verhaal af te maken over modefotograaf Michael Thompson. Ik had Thompson geïnterviewd in een studio in het centrum waar hij Halle Berry aan het fotograferen was voor Revlon. Dat interview was een geweldige kans waarvoor ik hard had moeten vechten om het uit de klauwen van een andere journalist te houden. Maar nu was de deadline voor het artikel al verstreken en ik... tja, ik stond als in een roes op de lingerieafdeling.

Ik staarde naar Cosabella-ondergoed.

Er hingen waarschijnlijk wel twintig kleuren of misschien zelfs wel meer. Er waren zoveel verrukkelijke kleuren: sinaasappeloranje, kauwgomroze, pimpelpaars, citroengeel, grasgroen, bloedrood, fuchsia, lavendellila, poederroze en mokka. Er hing ook een aantal Ripcosa-topjes in zwart en wit te bengelen aan een rail die net boven de stringetjes hing en ik vroeg of ik er drie kon hebben. ‘Twee zwarte en één witte, graag.’

Stringetjes en topjes, ik werd omringd door een berg van lingerie. Er waren ook bh’s en bustiers, negligeetjes en katoenen pyjamahemdjes, satijnen huispakken en zijden broekjes. En het lag daar allemaal om te worden gekocht. Ik was daar om te kopen. Dat is waar ik was terwijl ik eigenlijk thuis aan het werk had moeten zijn.

Ik keek toe hoe de verkoopster zorgvuldig het prijskaartje van elke string bekeek en terwijl ze dat deed, voelde ik hoe een met gas gevulde ballon werd opgeblazen in mijn hoofd. Hij nam de ruimte in beslag die bedoeld was voor mijn hersenen. Ik had naar het plafond kunnen zweven en daar een eeuwigheid kunnen blijven, hangend boven de lingerieafdeling, drijvend omdat ik me high voelde door de gedachte aan het kopen van al die strings en topjes.

Maar toen ik die dag naar huis liep, wist ik niet meer zeker wat ik wilde. Ik wist alleen dat ik doorschoot. Ik kon me niet voorstellen hoe diep ik zou vallen of hoe hard de landing misschien zou zijn. Ik wist in elk geval niet waar ik zou belanden. Ik wist alleen dat ik iets begon te ervaren wat verontrustend en onbegrijpelijk was.

Was het de koophonger die regelmatig de kop opstak? Het was alsof er een buitenaards wezen bezit van me had genomen en me vertelde dat ik alles moest laten vallen waar ik mee bezig was om vervolgens te gaan shoppen. Zelfs al was shoppen een normale activiteit, een gewoon onderdeel van mijn leven, deze koophonger was anders. Deze honger kon alleen gestild worden door te shoppen. Als de koophonger weer op kwam zetten... dan was iets kopen het enige wat ik kon doen. Ik shopte alsof ik een robot was. Ik kocht dingen impulsief en gedachteloos. Deze koopperiodes werden gevolgd door spijt en verdriet, die soms zo uitgesproken waren dat ik het gevoel had niet te kunnen ademen, het leek alsof er iets zwaars op mijn borst lag dat niet verplaatst kon worden.

Tijdens mijn jeugd hield ik al van shoppen. Wat is er nou verkeerd aan shoppen? Als tiener leek het bijna onmogelijk dat iets wat zo prettig, zo onschuldig was als winkelen – een van de normaalste manieren om je vrije tijd mee te vullen – zo’n vernieling aan kon richten in mijn leven.

Toen ik die dag thuiskwam, opende ik mijn kastdeur en werd geconfronteerd met de inhoud. Daar waren mijn mooie pakken, mijn torens met kasjmieren truien, stapels t-shirts en zomerjurken. Alles lag op zijn plaats. Maar onder in de kast lag een groeiende stapel ongeopende tasjes. Eén tas bevatte een spijkerjack van vijfhonderd dollar, in een ander zaten drie yogabroeken. Ik gooide de glanzende zwarte Barneys-tas erin en deed de deur dicht.

Shoppen was mijn uitlaatklep, mijn vriend, mijn troost, mijn manier om stoom af te blazen, mijn lolly en fopspeen, mijn pleziertje, mijn geheim, mijn vrijetijdsbesteding, mijn tijddoder, mijn fantasie en werkelijkheid, mijn manier om te ontspannen, mijn therapie, mijn drug, mijn opwekkend middel, mijn geliefde, mijn herinnering, mijn band met het verleden, mijn reis naar de toekomst.

Was het ook mijn verslaving?